Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU2115

Datum uitspraak2005-08-29
Datum gepubliceerd2005-09-07
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200506494/1
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter


Indicatie

Bij besluit van 14 juli 2005 heeft verweerder besloten om bestuursdwang toe te passen ten aanzien van het tankstation van verzoekster, gelegen aan de [locatie] te [plaats].


Uitspraak

200506494/1. Datum uitspraak: 29 augustus 2005 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen: [verzoekster], gevestigd te [plaats], en burgemeester en wethouders van Zevenaar, verweerder. 1.    Procesverloop Bij besluit van 14 juli 2005 heeft verweerder besloten om bestuursdwang toe te passen ten aanzien van het tankstation van verzoekster, gelegen aan de [locatie] te [plaats]. Tegen dit besluit heeft verzoekster bezwaar gemaakt. Bij brief van 21 juli 2005, bij de Raad van State ingekomen op 25 juli 2005, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 15 augustus 2005, waar verzoekster, vertegenwoordigd door mr. H.E. Davelaar, advocaat te Zwolle, en [gemachtigde] en verweerder, vertegenwoordigd door T.C.W.M. Goes, zijn verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Verzoekster voert primair aan dat artikel 6:18, derde lid, van de Awb zich ertegen verzet dat het bestuursdwangbesluit van 16 juli 2003 wordt vervangen door het bestuursdwangbesluit van 14 juli 2005, omdat van beide besluiten de strekking overeenstemt. 2.2.    De Voorzitter stelt vast dat de begunstigingstermijn van het besluit van 16 juli 2003 reeds is verstreken op 1 oktober 2004. De Voorzitter sluit niet op voorhand uit dat artikel 6:18, derde lid, van de Awb toelaat dat een bestuursdwangbesluit wordt vervangen door een bestuursdwangbesluit dat weliswaar dezelfde strekking heeft, maar waarin - wegens louter tijdsverloop -  een nieuwe begunstigingstermijn is gesteld. De Voorzitter ziet in hetgeen hierover is aangevoerd dan ook geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. 2.3.    Niet in geschil is dat het tankstation van verzoekster in werking is in strijd met het Besluit tankstations milieubeheer, met name omdat op de plaats waar tankende auto's kunnen worden opgesteld een vloeistofdichte vloer ontbreekt.    Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien. 2.4.    Verzoekster stelt zich op het standpunt, kort weergegeven, dat zij ervan mocht uitgaan dat zij haar activiteiten ter plaatse mocht voortzetten tot aan de voorgenomen verplaatsing van de inrichting. In dat verband wijst zij op de onderhandelingen en de overeenkomst van 22 oktober 2004 in het kader van de verkoop van haar inrichting aan verweerder en op de akte van levering van 10 juni 2005. 2.5.    De Voorzitter leidt uit de voornoemde stukken af dat verweerder ermee heeft ingestemd dat verzoekster tot aan de verplaatsing van haar bedrijf  geen vloeistofdichte vloer hoeft aan te leggen en zij de huidige activiteiten mag voortzetten indien zij preventieve maatregelen treft om verdere vervuiling te voorkomen. 2.6.    Het bestuursdwangbesluit strekt verder dan uit de overeenkomst voortvloeit, aangezien verzoekster in het besluit alleen de keus wordt gelaten tussen het aanbrengen van een vloeistofdichte vloer of sluiting van het tankstation. Het besluit stoelt niet op nieuwe gegevens over de mate van verontreiniging van de bodem of over de doeltreffendheid van preventieve maatregelen, die daar een rechtvaardiging voor zouden kunnen bieden. De Voorzitter gaat er dan ook van uit dat dit besluit niet in stand zal blijven.   2.7.    Gelet op het vorenstaande ziet de Voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen. 2.8.    Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. 3.    Beslissing De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: I.    schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van burgemeester en wethouders van Zevenaar van 14 juli 2005, kenmerk RU/han-205.003681; II.    veroordeelt burgemeester en wethouders van Zevenaar tot vergoeding van bij verzoekster in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 678,22 (zegge: zeshonderachtenzeventig euro en tweeëntwintig cent), waarvan een gedeelte groot € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Zevenaar aan verzoekster onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald; III.    gelast dat de gemeente Zevenaar aan verzoekster het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 138,00 (zegge: honderdachtendertig euro) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. E.M.H. Hirsch Ballin, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. drs. M.A.G. Stolker, ambtenaar van Staat. w.g. Hirsch Ballin    w.g. Stolker Voorzitter    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 29 augustus 2005 157-484.